Dubbelspel

En weer suist er een bal langs m’n oren. Ik sta erbij en kijk er naar. De vraag is dan, “is dit nou leuk?”. Tsja. Ze zeggen van wel. We spelen dubbel, zoals meestal het geval is want gezellig. Ik sta pakweg een meter van het net. Dat heb ik zo geleerd. Te dicht op dat net is onhandig, te ver er vanaf is ook niet handig. Te ver naar links dek je die tramrails af maar kan je er rechts niet bij, te ver naar rechts ligt die tramrails open en kan je maat er niet langs als ie cross speelt. Eigenlijk moet ik niet staan. Bewegen moet ik! Pffff. Waarheen dan? Wat een gedoe. In een ver verleden, toen ik tenniste achter een tafel, had ik die problemen niet. Dat netje is lekker laag, die tafel is maar een meter vijftig breed. Als je dubbelt hoef je niet te rekenen waar je moet staan, sterker, je hoeft nauwelijks een stap te zetten. Een rustig en overzichtelijk spelletje. Het enige nadeel: als je het buiten doet waait het balletje weg. Dat was vroeger. Ik heb vorig jaar besloten om het groots aan te pakken en dan moet je de consequenties aanvaarden.

Ik sta dus links bij dat net. Een rotplek als je toevallig rechtshandig bent. Mijn mening. Maar het hoort erbij en dus maak ik er het beste van. De bal suist nog een keer of zes langs mijn oren. De mannen spelen cross en ze gaan lekker. Iemand vertelde me dat tennis een gezelschapsspel is maar ik heb mijn twijfels. Nog een minuut langer en ik schiet wortel. Ik sta wél volledig gefocust en scherp geconcentreerd naar die langsfluitende bal te kijken. Dat wel. Het racket houd ik voor mijn neus. Een paar maanden terug hield ik dat racket te laag. Toen besloot die eikel van een tegenstander ineens rechtdoor te spelen en kreeg ik de bal precies op mijn voorhoofd. Mijn opticiën vindt dat veelbelovend. Ik niet. Ik word niet vrolijk van die prijzen van die moderne neusoptiekjes. Tuurlijk, bij Hans Anders ben je voor een paar tientjes klaar, maar als je nog een beetje wilt meetellen in het mondaine leven dan is minimaal een montuurtje van Porsche toch wel een vereiste. Om maar iets te noemen. Dus nu houd ik dat racket voor mijn neus. Iets met een ezel en een steen. Hoe dan ook, ik verveel me rot. De bal blijft langsfluiten. Prakkezeren: zal ik ertussen springen of niet. Ik vermoed dat als ik een flinke stap zet en dat racket omhoog steek ik die bal wel te pakken krijg. Maar waar komt die dan terecht? Als het niks oplevert terwijl mijn maat er gemakkelijk bij had gekund dan maak ik geen vrienden. Dit zijn het soort existentiële vragen waar mijn dochter mij niet voor heeft gewaarschuwd toen ze vorig jaar riep, “Pa, ga tennissen, dat is goed voor je!”. Dat had ze beter wel kunnen doen. Dan had ik me misschien bedacht. Maar nu sta ik hier voor dat net, met de priemende ogen van mijn maat in mijn rug die zich vermoedelijk afvraagt, “zou die gozer vooraan bij dat net niet óók eens wat kunnen doen?”.

Ik trek de stoute schoenen aan. Ik ga ervoor. Ik durf het. Een flinke stap naar rechts, het racket omhoog, de bal knalt er tegenaan en ploft dood neer in een hoek. Gelukt! Euforie! Dit voelt goed. Mijn maat vindt het een topbal en ik ben het met hem eens. Leuk spel, dat tennis. Ik denk dat ik vaker bij dat net ga staan.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.