#2 Wales. The Devil’s Staircase

Zeven uur. Ik ben wakker. Voor ontbijt heb ik een paar broodjes in de tanktas en ik kan koffie zetten op de kamer. Super. Inpakken, opladen en om acht uur rijd ik het terrein af. Pamela heb ik niet gezien. Die bemoeit zich zo weinig mogelijk met haar gasten. Dat was gisterenavond ook al zo. Ik vind het niet erg. Het is prima weer en er is wat blauwe lucht. Ik weet al: dat blijft niet zo.

Het doel is Brecon Beacons National Park. In Zuid-Wales. Maar om daar te komen moet ik eerst honderdvijftig kilometer overbruggen. Daarvoor duik ik opnieuw de groene gangen in. Daar komt bij: maandagochtend. Rond negen uur is het spits. Rush hour noemen de Engelsen dat. Het rushed enorm. Waar er meerdere rijbanen zijn kruip ik tussen de rijen auto’s door. Vaak bij rotondes. Daar zijn er nogal veel van in Engeland. Maar heel vaak staat de file op tweebaanswegen en daar waag ik me niet aan inhalen met al die tegenliggers. De route heb ik bewust voor een deel over snelwegen gelegd (de M-4, bijvoorbeeld) en dat schiet prettig op. Maar flinke stukken gaan over binnenwegen, door towns en villages. Zo komt het dat ik me in een little town verbaas over kinderen die naar school gaan. Is dat raar? Nee, niet echt. Maar het zijn er honderden en iedereen loopt. Verbazingwekkend. Want in Nederland worden de lievertjes met de auto gebracht. Het liefst tot in het lokaal zelf. Hier niet. Opmerkelijk. Nog iets: al die kinderen zien er hetzelfde uit. Zwarte broek en blazer, wit overhemd en stropdas. De meisjes ook. Alhoewel sommigen een zwart rokje aanhebben met zwarte nylons. Dat dan weer wel. Een schooluniform. En ze lopen allemaal keurig in de rij. Ik verbaas me echt. Mijn schoonmoeder zou dit geweldig vinden. Die is nogal van orde en gezag. Onze schoolkinderen zeiken de schoenen van de meester vol en vragen dan waar de trekker hangt.

Ik steek de rivier de Severn over en beland in Wales. Meteen wordt het meer heuvelachtig. De groene gangen worden minder groen zodat ik eindelijk iets van een uitzicht krijg. Het is een verademing. Ik mag over een paar valleien uitkijken. Prachtig. In de villages waar ik doorheen rijd vallen me de pubs en hotels op. Prachtige stokoude gebouwen met mooie facades en schitterende namen die met gouden sierletters op de gevels prijken. Wat me ook opvalt zijn de verkeersborden. Die zijn tweetalig. Eerst in het Welsh en dan in het Engels. En dat Welsh: onbegrijpelijk. Echt geen touw aan vast te knopen. Ik kan het niet eens uitspreken. Ik ga het ook niet proberen want dan komt meteen iemand met hoestdrank aanrennen met de vraag of ik last van mijn keel heb.

Eindelijk, na ruim drie uur rijden, draai ik Brecon Beacons in. Ik moet een heuvel omhoog, kom boven… en zet meteen de motor aan de kant. Wat een waanzinnig uitzicht! Echt adembenemend. Ik kijk uit over een kaal, verlaten, desolaat heuvellandschap met helemaal geen bomen. Nergens. Echt niet één. En ik kan mijlenver kijken. Maar niet één boom. Fantastisch! Want de ellende met bomen is, ze staan in de weg. Al staat er maar één: hij verziekt je uitzicht. Dat probleem speelt hier niet. Dat landschap? Zelden zo veel kleurschakeringen bruin en groen bij elkaar gezien. Eerder zag ik dat in Noorwegen. Daar vindt je dat ook. Ik geniet er echt van. Toch maar verder rijden. Anders duurt de dag te lang. Schapen. Duizenden. Waarschijnlijk zijn die er de oorzaak van dat er geen bomen (willen) groeien. Ze worden door de schapen opgevreten. Er steekt er één de weg over, vlak voor mijn voorwiel. Ik rijd slechts twintig per uur (mijl) maar desalniettemin moet ik vol in de remmen. Ik weet het beest te ontwijken. Mooi. Ik vind schapenvlees ook niet echt lekker trouwens.

In Brecon Beacons vind je de Black Mountain Road. Topgear noemde het één van ‘s-werelds mooiste wegen. Ik mag eroverheen. Een slingerweg, door bovengenoemd landschap. Waanzinnig. Ik begrijp Topgear wel. Je mag er niet harder dan veertig mijl in het uur, zwaar gecontroleerd door trajectcontroles. Maar ik vind die veertig al te hard. Want ik wil hier alleen maar om me heen kijken. En dan een half uur later: de Devil’s Staircase. Op YouTube vindt je honderden filmpjes over de weg. Veel mensen vinden dit een angstig, gevaarlijk traject. Begrijp ik niet helemaal. Jawel, het is een single track road en dus smal. Je moet met tegenliggers een beetje puzzelen. Jawel, een stijgingspercentage van vijfentwintig procent is stevig (er staan waarschuwingsbordjes), maar met gezond verstand en een beetje rijervaring lukt het prima. Ik geef toe: een KTM met honderdzeventig pk helpt ook. Hoe dan ook, ik kom probleemloos bovenop de staircase. Wat wel jammer is is dat het inmiddels stevig is gaan regenen. De rest van het landschap rondom de staircase is adembenemend. Helaas zie ik er door de laaghangende bewolking (mist) minder van dan ik zou willen.

Na veel foto’s rijd ik het park uit en kom ik weer een beetje in de bewoonde wereld. Noordelijk van Brecon Beacons kom ik opnieuw in een soortgelijk landschap terecht. Google Maps kent het niet als een park maar het is minstens zo mooi als Beacons. Opnieuw voel ik de dringende behoefte om overal te stoppen voor foto’s. Het grijze weer en de regen maken me inmiddels niet zoveel meer uit. Toch maar verder. Na een half uur rijd ik de straat in waar de door mij geboekte B&B zich bevindt. Elwyn heet me hartelijk welkom en wijst me mijn kamer. Die is prima. In de regen laad ik de motor af en sleep m’n spullen het huis in. De KTM staat geparkeerd in een soort winkelstraat wat maakt dat ik alles wat ik aan sloten heb eraan hang, inclusief de ketting van vier kilo die ik meesleep. Je weet maar nooit. Aan het eind van de straat ontdek ik een Indiaas restaurant. Heerlijk.

Morgen naar het noorden van Wales, naar een park dat Snowdonia heet. De weerapps spreken elkaar tegen. We gaan het zien.

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.