Stevens Stelvio – #6 – naar Schopfheim in zuidelijk Zwarte Woud
Zaterdag 19 juli 2025. Van het duistere bolwerk in Freudenstadt rijden we vandaag naar Zell im Wiesenthal. Dat is een dorp net boven Schopfheim, onderin het Zwarte Woud. De route voert ons dwars door het mooie Zwarte Woud, langs de Titisee en langs de Schluchsee. We hebben wat ruzie met onze navigatiesystemen. Een fenomeen dat elke groep motorrijders op een vakantieweek overkomt. Steven en Dennis gebruiken de MyRouteApp (MRA) navigatieapp, ikzelf ook en daarnaast ook een Garmin Zümo die ik al jaren heb. Ik kan dus kiezen welke route in volg. Da’s handig. Denk ik. Maar MRA doet met enige regelmaat iets eigenaardigs. Hij slaat mooie stukjes route over. We hebben geen idee waarom. Omdat er dan even geen internetverbinding is? Want Duitsland hè. In Duitsland is een internetnetwerk buiten de grote systemen er niet of nauwelijks. Frau Merkel vond dat niet belangrijk. Te modern of zoiets. Hoe dan ook, Johan ligt in een deuk als hij ons hoort bakkeleien via ons communicatiesysteem in de helm. Links? Rechts? De Snollebollekes hebben er een liedje over gemaakt en Rob Kemps heeft er goud mee verdiend. We zien ergens in the-middle-of-nowhere een restaurant en besluiten onder het genot van een drankje uit te zoeken wat er loos is. De uitkomst: geen idee. We houden verder mijn Garmin aan. Die heeft geen internet nodig. We zoeken meteen ook een hotel in Schopfheim. Dat lukt niet. We vinden een ding in Zell im Wiesenthal dat volgens Booking kamers heeft en ook nog een beetje betaalbaar is.
De door ons gemaakte route bevat onderin het Zwarte Woud een paar grote lussen. Die hebben we bedacht om het mooiste van het Zwarte Woud te ontdekken. Als in de middag de lucht begint te betrekken en regenbuien zich aandienen vinden we het nuttig om onze regenpakken aan te trekken. Het is ook een goede reden om de laatste twee lussen te skippen. We tikken het hotel in Google Maps in en rijden linea recta daarheen. Daar aangekomen is de parkeerplaats achter het hotel snel gevonden. We parkeren de motoren netjes in twee autovakken en zetten het contact af. Klaar voor vandaag. Als ik afstap en me omdraai staat er een kerel op enige respectabele leeftijd, ik schat een jaar of negenenzestig, op een paar meter afstand ons boos aan te kijken. Hij drukt ostentatief zijn handen tegen zijn oren en daarna houdt ie ze voor zijn ogen.
Nu moet ik oppassen. En rustig tot tien tellen. Want mijn hartslag schiet omhoog en da’s onhandig. Dure cardiologen en een chirurg hebben twee maanden geleden veel energie in mij gestoken om dit hartslaggedoe juist netjes onder de knie te krijgen. Er schiet mij een internationaal zeer bekend gebaar te binnen. Zal ik? Nee. Daar ben ik te oud voor. En te beschaafd bovendien. Dat de oude baas een hekel aan motorfietsen heeft is niet ons probleem. Ik wapper even met mijn handen om duidelijk te maken dat de knar moet opsodemieteren. Ik trek er een gezicht bij dat ik me nog kan herinneren van vroeger, als een klant te laat was met betalen. Overigens, ik heb kennissen die beweren dat ik dat gezicht altijd heb. Ik dwaal af. Excuus. De knar snapt wat ik bedoel en druipt af. Mooi. Anders zou ik hem misschien een handje geholpen hebben. Tijd om de druppende regenpakken uit te trekken.
Wat dan weer grappig is is de lokale blaaskapel. Er blijkt pal voor de deur van ons hotel een feest of evenement te zijn. De straat is afgezet voor alle verkeer en er staan overal tafeltjes en stoeltjes. Wat verderop in de straat een groot podium met stoere verlichting. Dat vinden wij leuk. Zou Hardwell draaien? Of Tiësto? Armin van Buuren dan? Vermoedelijk niet. Die hebben niks met blaaskapellen. De kapel oefent een stukje repertoire op de parkeerplaats onder een afdak. Dat snap ik. Zo’n trompet loopt makkelijk vol met water. Dat wil je niet. Alhoewel, misschien komt dat de klank juist wel ten goede. Vroeger, in bad, vond ik dat amusant. Ik luister even en besluit snel: hun CD hoef ik niet.
Nadat we ons geïnstalleerd hebben willen we eten. Pal tegenover ons hotel zit een luxe Pizzatent. Steven heeft er gereserveerd. Da’s mooi. Als we er naar binnen stappen blijkt de reservering overbodig. We zijn de enige gasten. De rest van het dorp zit immers voor dat podium. In afwachting van de blaaskapel en Hardwell. Maar de pizza’s zijn super. De eigenaar/ober doet zijn stinkende best om het ons naar de zin te maken. Hij is ook heel trots op het feit dat hij veertig kilo is kwijtgeraakt en vertelt ons dat in geuren en kleuren, voor zover we dat verstaan kunnen. Als bewijs bewonderen wij de foto’s op zijn mobiele telefoon die rondgaat. Daarna besluiten we het ding toch maar terug te geven.
Daarna een wandelingetje. Je moet toch wat ‘s-avonds? Op een hoek ontdekken we een koe aan een spit. Echt waar. Een hele koe. In een aanhangwagen met een glazen ruit. Gaat het hele dorp hele beest straks opeten? We hebben geen idee. Daarna ploffen we neer aan een tafeltje zodat we goed uitzicht op het feestgedruis hebben. De blaaskapel vuurt inmiddels het hele repertoire af, uit volle borst. Ik hoef hun CD nog steeds niet. Een olijke blaaskapeller met een schuiftrombone gaat al spelend naast een bevallige jongedame aan haar tafeltje zitten. De andere blazers blazen ondertussen lekker door. De schuiftrombone schuift tamelijk suggestief de schuif heen en weer, de jongedame ondertussen olijk aankijkend. Ze vindt het leuk. Zo lijkt het. Wat de schuiver probeert te suggereren schiet me zo snel niet te binnen.
Bedtijd.