Vogezen heen en terug #1 – België
Eerst nog even een balletje slaan op de padelbaan in Rotterdam, daarna, ergens rond 1 uur ‘s-middags, op pad. Het doel is een camping in de Belgische Ardennen, net onder het meer van Robertville. Het begin van een motorvakantie die een week mag gaan duren. Met de Vogezen als eindbestemming.
Zoals altijd eerst maar eens het land zien uit te komen. Vaak doe ik dat over Maastricht maar dit hebben we ook al gedaan met de motorvakantie met Steven, Dennis en Johan, enkele weken geleden. Ik heb geen zin in wéér dat stuk. Dus kies ik ervoor om over Antwerpen / Luik te rijden. Is dat dan veel leuker? Mwoahhhh… ter variatie pak ik een afslag net vóór Antwerpen zodat ik de Ring niet op hoef en Antwerpen rechts laat liggen. Dat valt niet eens tegen. Het kost meer tijd. Dat dan weer wél. Bij Viersel draai ik de E-313 op richting Luik. En dit…. is een vreselijk saaie klotenweg. Dat wist ik eigenlijk al maar ik was het vergeten. Nu weet ik het weer. Het is een vreselijk saaie klotenweg. Het enige leuke intermezzo is de benzinepomp waar ik een flesje water en een paar sandwiches op de kop tik. Het is culinair allemaal niet verantwoord, ik weet het, maar het is makkelijk.
Luik voorbij en dan afslag Eupen. Ik mag het binnenland in. Langs Baraque-Michel, door de Hoge Venen en dan volgt al snel camping Anderegg. Het is half vijf in de middag. Ongeveer. Ik heb ze gemaild. Of ze plek voor me hebben. Dat hebben ze. Als ik in de receptie sta blijkt het meisje vloeiend Nederlands te spreken. Dat maakt het allemaal net even makkelijker. De plek waar ik terecht kan blijkt het trekkersveldje te zijn. De meeste campings hebben zoiets. Voor rondtrekkende fietsers. Dat is mijn afdeling. Alhoewel ik te beroerd ben om te trappen. Ik gebruik een hulpmotor. Het receptiemeisje waarschuwt me wel voor de doorgaande weg die vlak langs het veldje loopt. “Die kan wat overlast geven meneer”. Ik zit er niet zo mee. Ik doe altijd oorproppen in. Al is het maar voor een eventuele buurman vier tenten verder die de hele nacht eetlustopwekkende geluiden licht te produceren. Of erger nog. Er staat al een tent op het veldje. Van een Nederlands gezin met twee kinderen, zo ontdek ik al snel. Ik zet mijn tentje erachter.
Het is de eerste keer dat ik dit tentje opzet. Het is nieuw. Kortgeleden aangeschaft onder het toeziend oog van mijn vrouw Olga. Alweer een nieuw tentje? Het zal inmiddels mijn vierde zijn, schat ik. Maar elke keer leer je bij. Dit tentje heeft een wat groter leefdeel, het is drie kilo lichter en de pakmaat is kleiner. Allemaal voordelen. Ook handig: de slaaptent hangt er al in. Dus zet je alleen de buitentent op met drie stokken, even de bogen spannen….klaar. Het staat sneller als mijn “oude” Decathlon-tent. Ik ben er blij mee. Echt waar.
De camping heeft een winkeltje. Als ik gesetteld ben stap ik er naartoe. Ik wil een paar blikjes bier of zoiets en iets eetbaars. Gesloten. Om zes uur gaat de boel dicht. Het is iets na zessen. Gadver. Een restaurant is er niet. Gelukkig heb ik nog wat koeken in de tanktas, ik heb de sandwiches nog, ik kan Cup-a-Soup maken en ik kan koffie zetten. Hemels. Voor de douche heb ik een munt gekocht. Die geeft me vijf minuten warm water. En inderdaad, dat werkt. Geen klachten. Nu het zweet is afgespoeld kan ik de sandwiches wegwerken. Dan een praatje met de buren. Die fietsen. De kinderen ook. Iedereen op de eigen fiets. De jongste is vijf jaar. Ook een eigen fiets. Ik ben onder de indruk en meld dat. Meneer en mevrouw wuiven de complimenten weg maar dat is onzin. Het is stoer. Vooral van de kinderen. Van de ouders is het ook best stoer maar toch net wat minder. In de Belgische Ardennen kom je hele blikken met fietsers tegen.
Het zijn leuke kinderen. Dat wil zeggen, de oudste. De jongste is me te bijdehand en blèrt de bende bij elkaar als ze haar zin niet krijgt. Ze krijgt vaak haar zin niet. Vindt ze. De ouders blijven dapper alles beargumenteren om madam (het is een meisje) stil te krijgen. Dat lukt niet echt. Het begint me te irriteren en ik pak mijn tanktas. Ergens onderin zou ik een Stanleymes moeten hebben. Waar is dat ding? Nee. Niet wat u nu denkt. Tuurlijk niet. Maar het lijkt me aardig om het hoofd van dat wicht door het frame van haar fietsje te wringen. Dan is het ineens stil. Moeder heeft het juiste argument ontdekt. Het wicht houdt haar kanis. Rust. Ik leg de tanktas weer terug.