Pyreneeën. Ja, alweer! 06 – Noodweer
Donderdag 20 juni. Al twee weken voorspellen alle weerapps dat het vandaag in Jaca, in de Spaanse Pyreneeën, noodweer wordt. En Jaca is onze bestemming vandaag. Maar ach… die apps. Boeien. Twee dagen vooruit, dat kunnen ze behoorlijk tegenwoordig maar een week vooruit? Laat staan twee weken? Mwoahhhh… het zal zo’n vaart niet lopen. Als we vanochtend het hotel in Erill la Vall verlaten is het droog, niet heel koud en er piept zelfs een zonnetje door het dikke, grijze wolkendek. Zie je wel! Valt allemaal reuze mee. Maar de mannen zijn er niet gerust op. Ze maken zich zorgen. Over het weer. Ikzelf ben er eigenlijk nogal laconiek onder. We hebben vanmorgen wat meer tijd genomen. Als ik rond negen uur buiten bij de brommers kom met mijn tassen zitten de mannen al te wachten. Ik ben de laatste. Dat gebeurd niet vaak. En grappig: ze hebben alles wat regen tegenhoudt alvast aangesjord. Met sjagrijnige koppen zitten ze op een bankje voor zich uit te kijken. Waardeloos, zo’n motorvakantie. Een strafkamp.
Toch rijden, uiteraard. De eerste tweeënhalf uur gaan vlekkeloos. Vrijwel verlaten wegen die zich met lange bochten door de dalen slingeren. Het is prachtig rijden. We komen door een dorpje dat Bonansa heet. Dat vind ik leuk. Als ik het over de intercom uitleg aan Steven, over die western op TV van vroeger, heeft ie geen idee waar ik het over heb. Iets met een generatiekloof. Of kloven. De weg, de A-1605, komt op zeker moment door een nauwe kloof waar we door diverse tunneltjes moeten. De doorkijkjes naar de rotswanden zijn schitterend. Als we weer iets meer ruimte krijgen zetten we de brommers op een parkeerplaats langs de kant. Het is vlakbij het Monasterio de Santa María de Obarra, vertelt het bord. Ik gooi de drone omhoog en JP kijkt geïnteresseerd mee. Ik stuur het ding door de smalle kloof tussen de rotswanden door tot ik de melding krijg dat de radioverbinding met de drone wegvalt. Heel verbazingwekkend is dat niet en ik had het al een beetje verwacht. Het is nu vertrouwen op de software van de drone die zelfstandig zijn weg terug gaat zoeken naar het ingestelde Homepoint. Het werkt vlekkeloos. Een minuut later landt het ding exact op de plek vanwaar ik hem heb weggestuurd. Verbluffende technologie. Het kan allemaal tegenwoordig. De beelden zijn adembenemend.
De route slingert door een gebied wat je gerust “in the middle of nowhere” kunt noemen. Een smalle weg met alleen maar bochten over veel, heel veel hobbels en gaten. Een wasbord. Steven vindt er niks aan. Dennis ligt er niet wakker van. In een gehucht stoppen we even. De mannen zouden wel wat willen eten. Maar Purroy de la Solana heeft geen MacDonalds. Ik denk dat die acht bejaarden met rollator daar ook geen behoefte aan hebben. De paar dorpjes waar we vervolgens doorheen komen zijn uitgestorven. Dan komen we langs een gat dat Azanuy heet. Het dorp gaat met de tijd mee want er zit een benzinepomp. We stoppen en we overleggen. Dennis rijdt naar Azanuy-centrum op zoek naar iets eetbaars. Steven gaat mee. Een paar minuten later komen de mannen terug met de melding dat ze iets gevonden hebben. Wij erheen. Inderdaad. Bij iets wat je een dorpsplein zou kunnen noemen zitten twee eettentjes. We parkeren de motoren. JP en ik lopen naar binnen en met handen en voeten, want Engels is onbekend hier, leren we dat eten mogelijk is, maar toch ook weer niet. Terug naar buiten. Daar staat Dennis te wapperen met zijn handen aan het eind van een straatje een honderd meter verderop. Een boulangerie! Als we er aankomen… inderdaad. Naar binnen. Een winkeltje waar vijf mensen inpassen, hooguit zes, en een Spaanse dame op leeftijd die geen idee heeft wat ze met die vier kerels uit Hollande aan moet. Maar in de vitrine liggen dingen die we herkennen. Chocoladecroissants en zo. We wijzen van alles aan en de vrouw begint met inpakken. Dan wijst ze op een schaal met kleine croissants en hangt een enorm verhaal op. In het Spaans natuurlijk. We snappen er geen lor van. Pak nou gewoon die meuk in! En ook een paar flesjes water graag. Dan vinden we het goed. Dat gebeurd. Acht euro armer en een zak vol handel rijker staan we weer buiten. En dan begint het te regenen.
Het is geen gewone regenbui. Het dondert en bliksemt en er komt een bak water omlaag die het dorp bijna blank zet. Meteen naast de Boulangerie zit een grote overkapping waaronder we kunnen schuilen. Terwijl er een enorme hoeveelheid water omlaag komt werken we ons ontbijt annex lunch weg. Wij houden het droog. Voor nu dan. Overleg wat verder te doen. Dan houdt het op met regenen en kunnen we teruglopen naar de motoren. We besluiten om de snelste route naar Jaca te nemen, volgens Google Maps, maar niet over de snelweg. Liever binnendoor. Het scheelt slechts tien minuten maar binnendoor hebben we geen last van ander verkeer en de spray die dat met zich meebrengt. Rijden weer. En eigenlijk bevalt dat uitstekend. Het regent niet meer en de route is prachtig, over opnieuw vrijwel verlaten wegen met lange bochten over prachtig asfalt dat nogal nat is. Langs grote stuwmeren waar het water zó hoog staat dat we verbaasd kijken naar de bomen die ternauwernood boven het water uitkomen. Maar regen valt er niet. Nu even niet tenminste. Dan komen we in de buurt van Jaca. Nog een uurtje rijden. En dan zien we de lucht. Daar worden we niet vrolijk van. De bui die we in Azanuy kregen hebben we ingehaald. Denk ik. Het gaat spetteren.
We rijden een tunnel in van bijna drie kilometer. Ergens halverwege krijg ik een brainwave. Laat ik die regenkanarie eens aantrekken! De tunnel heeft uitwijkplaatsen voor pechgevallen en ik vind mezelf een pechgeval. En in de tunnel is het droog. We sturen de motoren de vluchtstrook op en ik trek de regenkanarie aan. Als we de tunnel uitkomen blijkt mijn ingeving een goede. Het is bal. De donderklappen en lichtflitsen schieten ons om de oren. Het zeikt. Met bakken. En in de zware bewolking is het zicht beperkt. Maar ik zit droog. De mannen ook. Die hebben de hele dag dat regenspul al aan. We zijn dus erg goed bezig. De laatste drie kwartier naar Jaca is zwemmen maar het is ook gemakkelijk rijden over de doorgaande wegen. In Jaca vinden we vlot het hotel. We zetten de motoren stil op de parkeerplaats voor de receptie en vluchten naar binnen. Nadruipend bieden we de receptionist onze excuses aan voor de nattigheid maar hij wuift het lachend weg. Kijk, een man die onze ellende snapt. Daar houden wij van. “Kan je eerst de garage openen?” vragen wij. Dat kan hij en hij doet het. We parkeren de motoren en we trekken de druppende pakken uit. Langzaam worden we weer mens. Daarna inchecken. Conclusie: die weerapps hebben het al twee weken goed zien aankomen, die natte zooi. Best knap, eigenlijk. Morgen verwachten ze zon. Ik verwacht dat ze het nu ook goed hebben.
Jp en ik willen koffie. Die zullen ze best hebben in het hotel. Omlaag, naar het restaurant. Dat is nog even gesloten maar het is er ook een kippenhok. Vierhonderd jongeren, het kunnen er ook honderd minder zijn, hebben hangend, liggend, zittend en schreeuwend bezit genomen van het restaurant. Heel opvallend: ze zitten allemaal, maar dan ook echt allemaal, opgesloten in hun eigen wereld die “mobiele telefoon” heet. Ik vraag JP er een foto van te maken. De jeugd heeft de toekomst. We gaan het meemaken.
Het is voor mij de derde keer in Jaca, voor Steven en JP de tweede keer en voor Dennis is alles nieuw. Het hotel kennen we nog van vorig jaar. Toen was het met zevenendertig graden drie keer zo heet als nu. Toen was het zwembad hemels, nu piekeren we er niet over. Eerst maar eens normale kleding aan. En dan eens kijken waar we vanavond gaan eten. In Jaca is keus zat.