11 – Weer naar Santiago. Alweer omgepleurd.

We zijn weer op pad. Half negen in de ochtend verlaten we de camping in Santiago. We hebben de plannen een beetje aangepast. Adrie is nog nooit met de brommer in de Franse Alpen geweest. Als ik vertel over de Routes des Grandes Alpes beginnen zijn ogen te glimmen. “Ik zou het best leuk vinden om…” Dat kan. Maar niet met het huidige schema. We gaan puzzelen. We vinden een camping in de buurt van Salamanca, vlakbij de Portugese grens. Dat betekent dat we een honderdvijftig kilometer verder naar het Zuid-Oosten uitkomen dan de eerder geplande camping in de Canon do Sil. En dan morgen pal naar het Oosten, naar een camping boven Madrid. Daarmee winnen we een dag. Dan zien we verder. Het idee is om wat vlotter door Spanje heen te steken zodat we eind van de week weer bij de Pyreneeën zijn. Aan de oostkant. Kanttekening van Adrie: “die Canon do Sil lijkt me geweldig”. Die nemen we toch even mee.

Het eerste stuk is een beetje saai. We rijden vrijwel uitsluitend over N-wegen. De Spaanse Route Nationale, zeg maar. Het is prima rijden maar we zien niet veel meer dan grote bomen en struiken die de wegen flankeren waar we overheen rijden. Totdat we in de buurt van de Canon do Sil komen. Mijn Spaans sucks maar ik denk dat Canon zoiets als “kloof” betekent. Dat klopt aardig. We draaien een omgeving in met bergen aan weerskanten waar een rivier (de Sil) doorheen stroomt en waar ze een weg naast gelegd hebben. Het leuke van kloven en rivieren is dat ze slingeren, dus die weg… precies. We doen ruim een uur niks anders dan de brommers van links naar rechts sturen, waarbij we ontdekken dat rond de honderddertig het lekkerste gaat. Daarbij hebben we voortdurend magnifieke uitzichten op de bergen om ons heen. Het is genieten. Ook met het temperatuurtje van rond de twintig graden. Er is nauwelijks verkeer, zoals vaak in het binnenland van Spanje.

Dorpje. Kruispunt. Cafeetje. We willen lunch. We parkeren de brommers en lopen naar binnen. De barman wijst naar een groot bord boven zijn hoofd met de mogelijkheden. Tapas, bijvoorbeeld. Daar heb ik even geen zin an. Dan wijst hij naar een vitrine met koek. Dat ziet er goed uit. Doe ik. Adrie gaat voor Mixto de Huevos. Of zoiets. Weer naar buiten. Ik met mijn koek, de Mixto wordt gebracht. Ik begin aan de koek… hartige taart. Bah. Ik kijk eens naar de inhoud maar er gaat geen bel rinkelen. “Wat is dit Adrie?”. Adrie is de expert. Hij kijkt even. “Het ziet eruit als tonijn. Met ui. En iets van vlees van onduidelijke oorsprong”. Daar kan ik wat mee. Adrie ligt in een deuk. Maar ja, een mens moet eten. En zolang het niet beweegt… Dat doet het niet. Top. Ik werk de handel naar binnen en het valt me niet eens tegen. Adrie’s Huevos blijkt gebakken ei te zijn. Op een tostie. Dat had ik… enfin.

Na de Canon draaien we de hoogvlaktes op. De wegen worden recht, heel erg recht, zo ver als we kunnen kijken recht. en het landschap is vlak. Maar niet zoals Noord-Groningen. Het toont alle mogelijke schakeringen tussen geel en bruin, met overal verdwaalde bomen en struiken. Het is kurkdroog en heet. Heel in de verte een bergketen. Eerlijk gezegd bevalt het me wel. In Nederland kennen we dit landschap niet en het heeft zijn charme. De rechte wegen nodigen uit tot een dikke tweehonderd in het uur maar we vinden honderdtien wel prima. Lekker ontspannen. Na een uurtje draaien we ergens af en belanden bij een bruggetje over een riviertje. Fotomoment. Weer opstappen. Maar Adrie’s brommer staat niet heel fijn geparkeerd. “Kraaakkkk” hoor ik achter me, samen met een paar krachttermen die niet voor herhaling vatbaar zijn. Als ik omkijk ligt Adrie op de grond, naast zijn brommer, die er gezellig naast ligt. Samen met een behulpzame Spanjool, die eerst zijn auto heeft weggezet, sjorren we de KTM weer overeind. Adrie heeft gelukkig niks. De KTM heeft er weer een handtekening bij op de koffer. Koffers zijn ideale dingen. Toch spreken we af dat hij hier geen gewoonte van gaat maken. Een volgende keer breekt er misschien iets af waar we niet blij mee zijn.

We rijden Spanje uit, Portugal in. Dat wist ik toen ik de route maakte. We doen een puntje Portugal. De grens is niet meer dan een bord. Er staan geen hekken met brieven over een virus. Wat in Portugal opvalt zijn de muurtjes langs de wegen. Muurtjes met oude, héél oude, opgestapelde stenen. Net als in Engeland, maar dan lager. Hier kan je wèl overheen kijken. Portugal uit, Spanje weer in. Ook hier alleen een bord. Het laatste stuk naar de geplande camping. Los Arribes heet het ding. Als we de poort indraaien zien we… niemand. De boel oogt verlaten. Receptie, kantine, restaurant… niks, noppes, nada. Deuren zitten op slot. Ik zie het zwembad. Daar staat geen water in. Hebben wij weer. Als we het terrein opwandelen zien we caravans. Seizoenplaatsen, waarschijnlijk. Er komt iemand naar ons toelopen die begint te ratelen, waaruit we begrijpen dat hij de eigenaar, of zoiets, gebeld heeft. Die arriveert met tien minuten. Het blijkt een vriendelijke, behulpzame man. Hij doet deuren open en wij belanden in zijn kantoortje. Overnachten met tentjes? Tuurlijk! Hij scant onze paspoorten, we vullen formulieren in, alles kan. Hij tapt bier, hij regels pizza’s en een fles Rioja, helemaal top. We zijna bijna de enigen op de camping en hebben de wereld voor onszelf. Ultieme rust. Heerlijk.

Ik heb een Bluetooth speaker. Tijd voor Rammstein. Niemand die ons hoort.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.