04 – Weer naar Spanje. Oepsmomentjes

“Die dikke spekrand hoeft niet. Die mag je eraf snijden”, zegt Adrie. Het is tegen acht uur ‘s-avonds en we werken een koteletje weg in het restaurant van de camping. Het is dat hij het zegt anders was ik er gewoon aan begonnen. Ik heb niks met eten en ik heb er ook geen verstand. Adrie wel. Adrie is met vork en mes geboren. Hij vind het leuk. Top. Waarvoor denk je dat ik hem meeneem? Dus ik snij het spek eraf. Wat overblijft is een prima stuk vlees. Volgens Adrie Ik geloof hem meteen. Zo ben ik. Mij kan je alles wijs maken.

En alweer vertrekken we even rond negen van de camping. We haasten ons niet eens. Het inpakken van de meuk begint routine te worden en het gaat vlot. We gaan verder richting het zuiden en belanden in Bourges. Niet zonder toeval want dat heb ik zo gepland. Er staat een fenomenale kathedraal. Die heb ik vier jaar geleden al gezien maar Adrie niet en ik vind het geen straf om hem opnieuw te zien. Rond de kathedraal is alles woonerf en afgesloten voor verkeer. Ik weet: je kunt een motor voor de ingang parkeren. Niet met de auto, maar een motor wurm je overal tussendoor. Dat weet Adrie niet en als we vlak bij de kathedraal zijn schiet hij links een klein straatje in. Om te parkeren. Ik denk: “huh?” maar samen uit samen thuis. We zetten de motor uit en maken aanstalten om af te stappen. Er vliegen naast ons twee luiken open. Een boze Franse dame steekt haar hoofd uit het raam roept dat we hier niet mogen parkeren. Wij spelen de domme Hollander en vragen vriendelijk naar de entree van de kerk. Adrie is hier goed in. Hij lult tegen iedereen aan alsof hij ze al jaren kent. Een gave. De dame smelt. Als ijs in de zon. En legt ons uit waar we heen moeten. Iets later heb ik de voorkant gevonden, rijd tussen een rij Amsterdammertjes door (die hebben ze in Frankrijk ook. Beter goed gejat dan slecht zelf bedacht) en zet de motor pontificaal voor het bordes van de kerk. Ik vind dat dat kan. Adrie komt aarzelend achter me aan. Job done.

De kathedraal is adembenemend. Ook van binnen. We fotograferen wat en vertrekken weer. Het schema is krap. Jammer. Ik kan gemakkelijk twee uur in zo’n kerk ronddwalen. Nu even niet. De route is niet heel spannend. We doen overwegend D-wegen en die slingeren door de akkers en de velden. Het weer is heerlijk. Twintig graden en een dun zonnetje is perfect motorweer. In de laatste anderhalf uur wordt het landschap meer gevarieerd. Het gaat meer slingeren en we doen veel bossen. Het is rustig op de weg. Het wordt zelfs leuk sturen. Lange bochten rijgen zich aaneen. Ik raak enthousiast en ontdek dat een gangetje van rond de honderd een mooie snelheid voor dit werk is. Dat gaat lang goed totdat ik ergens een lijn dicht langs de rand kies en er een spoortje grind blijkt te liggen. Da’s niet fijn op twee wielen. De motor zwiept met twee wielen onderuit. Mijn reflexen redden de boel. De weg is breed genoeg om tegen te sturen en de brommer overeind te houden. Niks aan de hand. En doorrrrrr. Schrikken? Eerlijk gezegd niet. Daarvoor gaat zoiets te snel. En het is niet de eerste keer dat ik zoiets meemaak. Ik leer: niet zo dicht langs de randen sturen. Het wegdek is verder prima. No worries. Maar, ik doe het vanaf hier iets minder ruig. We willen graag het rubber onder houden.

Het laatste half uur naar de camping ziet Adrie ineens een groot kasteel. Hij wil kijken. Doen we gewoon. We parkeren en we evalueren even. “Je was hem kwijt hè” stelt Adrie. In mijn beleving was het niet zo spannend maar Adrie vond de zwieper er serieus uit zien. Hij reed er vijftig meter achter. Aha. De mazzel was dat er geen tegenliggers waren. Want dan is er geen ruimte voor correcties. Dan wordt het een bende. De conclusie: zoiets niet meer doen. Accoord.

Als we voor het kasteel naast de brommers staan komt er een dame in een cabriootje aanrijden. “KTM!” roept ze. Adrie haakt meteen in. Ze blijkt zelf ook zo’n ding te hebben. Een 790. Haar man rijdt een Superduke. Verstandige mensen. De dame wil een fotootje. Dat kan. Vier kan ook. We hebben dikke pret. We draaien af naar de camping. Die ligt bovenop een berg, of zoiets, in the middle of nowhere. We moeten een geitenpad volgen om er te komen. Dat lukt uiteindelijk en het blijkt een schitterende camping, van Nederlanders, die officieel nog niet eens open is, want iets met een virus. Morgen pas. Als we het terrein oprijden komt de eigenaresse naar ons toe en is verbaasd. Want: niet open. Ze merkt meteen dat we Hollanders zijn. Zij ook en dat maakt de conversatie een stuk eenvoudiger. Tentjes neerzetten? Tuurlijk. De boel is leeg dus zoek maar een plek uit. Eten? Eigenlijk niet want ze hebben nog niks in huis. De supermarkt? Zeven kilometer verderop, de berg af. Tsja. Vinden wij niet fijn. “Dan verzinnen we gewoon wat. We hebben nog wel wat in de vriezer”. Top!

Het wordt ‘s-avonds acht uur als voor ons een tafel klaar staat op het terras voor het restaurant. Eén tafel. De rest van het terras is leeg. Immers: we zijn de enige gasten. De eigenaars hebben iets simpels voor ons in elkaar gedraaid. Zeggen ze. Wat ze er niet bij hebben gezegd: de man heeft Michelin sterallures. En die maakt hij waar! We krijgen een driegangen diner waar de spetters vanaf vliegen. Een exquise maaltijd. Volgens Adrie. En die kan het weten! Ik proef natuurlijk dat het verrukkelijk is maar ik heb er geen reet verstand van. Ook niet nadat de kok uitvoerig heeft uitgelegd wat ie gedaan heeft. En dat klinkt als uiterst vakkundig. Mij zal het allemaal jeuken. Het is lekker…of niet. Daar hoort wat mij betreft ook een boterham met pindakaas en suiker bij. We sluiten af met whisky. De man heeft een kast vol en ik mag uitzoeken. Want whisky…daar weet ik dan weer wél iets van.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.